De CELF-4-NL werd ontworpen om een beeld te kunnen schetsen van zowel de algemene taalvaardigheid als van specifieke vaardigheden op het gebied van taal bij kinderen en jongeren tussen 5 en 18 jaar (Semel, Wiig & Secord, 2010).
Het doel van de CELF-4-NL is een duidelijk beeld krijgen van de sterke en zwakke kanten van de algemene taalvaardigheid van kinderen met begeleidingsgerichte aanknopingspunten wat betreft aanpak en therapie (D’hondt et al., 2008).
CELF-4-NL maakt gebruik van een flexibele, stapsgewijze benadering van vier niveaus om te komen tot een snelle en betrouwbare identificatie van taalproblemen.
Niveau 1 – Is er een taalprobleem? U neemt eerst de vier meest discriminerende subtests, de kerntests, af om de zogeheten Kernscore te verkrijgen. Op deze manier kunt u snel en betrouwbaar vaststellen of er sprake is van een taalprobleem.
Niveau 2 – Op welk gebied heeft dit kind een taalprobleem? U kunt de aard van het taalprobleem nader onderzoeken door aanvullende subtests af te nemen. CELF-4-NL geeft standaard scores voor prestaties op verschillende deelgebieden: de Receptieve Taal Index, Expressieve Taal Index, Taalinhoud Index, Taalvorm Index en Werkgeheugen Index.
Niveau 3 – Zijn er mogelijk ook problemen op andere gebieden? Op dit niveau onderzoekt u een mogelijk verband tussen taalprobleem en onderliggende (klinische) problematiek. Met subtests als: Fonologisch bewustzijn, Snel Benoemen, Cijfers Herhalen, Reeksen opsommen, en Woordassociaties.
Niveau 4 – CELF-4-NL bevat verder twee niet-genormeerde vragenlijsten: De vragenlijst Pragmatiek en de Observatieschaal, die de leerkracht of therapeut behulpzaam kunnen zijn bij de observatie en beoordeling van de communicatieve en sociale vaardigheden van het kind in de klas.
Het diagnostiekinstrument meet vijf verschillende taaldomeinen (fonologie, semantiek, syntaxis, morfologie en pragmatiek) in twee modaliteiten (receptieve en expressieve taal) en drie aspecten (inhoud, vorm en gebruik). Om dit te kunnen meten zijn er zestien subtests ontwikkeld, een Pragmatieklijst en een Observatieschaal (Semel et al., 2010). Met de subtest 'Cijfers herhalen' en ‘Reeksen opsommen’ kan er een idee van de executieve functies (doelmatigheid) en van het werkgeheugen als één van de taalrelevante randvoorwaarden worden verkregen (D’hondt et al., 2008).
De CELF-4-NL bestaat uit 16 subtests en 2 vragenlijsten:
1. |
Begrippen en Aanwijzingen Volgen |
(Semantiek; receptief) |
2. |
Woordstructuur |
(Morfologie; productief) |
3. |
Zinnen Herhalen |
(Syntaxis, morfologie; productief) |
4. |
Zinnen Formuleren |
(Syntaxis, morfologie; productief) |
5. |
Woordcategorieën 1&2 |
(Semantiek; receptief & productief) |
6. |
Zinnen Begrijpen |
(Syntaxis; receptief) |
7. |
Actieve Woordenschat |
(Semantiek: woordenschat; productief) |
8. |
Definities van Woorden |
(Semantiek; productief) |
9. |
Tekstbegrip |
(Semantiek; receptief) |
10. |
Zinnen Samenstellen |
(Syntaxis, morfologie, semantiek; productief) |
11. |
Semantische relaties |
(Semantiek; receptief) |
12. |
Fonologisch Bewustzijn |
(Fonologie; productief) |
13. |
Woordassociaties |
(Semantiek; productief) |
14. |
Cijfers Herhalen |
(Auditieve vaardigheden/verbaal geheugen; productief) |
15. |
Reeksen Opsommen |
(Auditieve vaardigheden/verbaal geheugen/semantiek; productief) |
16. |
Snel Benoemen |
(Semantiek/werkgeheugen; productief) |
17. |
Pragmatieklijst |
(Pragmatiek; receptief & productief) |
18. |
Observatieschaal |
(Pragmatiek; receptief & productief) |
Doelgroep:
De test is geschikt voor kinderen en jongvolwassenen van 5 tot 18 jaar. Wanneer de CELF-4-NL gebruikt wordt bij andere onderzoeksgroepen dan waarvoor het diagnostiekinstrument is genormeerd, dient er rekening mee gehouden te worden dat de interpretaties van de onderzoeksresultaten minder betrouwbaar zijn.
Doelstelling:
CELF-4-NL is een individueel af te nemen test voor diagnose en evaluatie van taalproblemen
Taalaspect:
Semantiek, syntaxis, morfologie, fonologie, pragmatiek en auditieve vaardigheden/werkgeheugen
Normering:
De CELF-4-NL is genormeerd door middel van een representatieve steekproef van 1356 Nederlandse en Vlaamse kinderen in de leeftijd van 5 tot en met 15 jaar, die minimaal 7 jaar in Nederland en/of Vlaanderen wonen en niet lichamelijk of verstandelijk gehandicapt zijn. In de handleiding staat dat er, op grond van de resultaten uit het normeringsonderzoek, normen zijn ontwikkeld voor de leeftijdsgroepen 16 tot 18 jaar (Kort et al., 2008). Er wordt dus een schatting gemaakt van de resultaten die de normgroep van 16 tot en met 18 jaar behalen. Dit zouden andere waarden kunnen zijn, dan wanneer er wel een normeringsonderzoek zou hebben plaatsgevonden voor de leeftijd van 16 tot 18 jaar. De CELF-4-NL is genormeerd op basis van leeftijdsgroepen in de leeftijd van 5 tot en met 15 jaar, met 77 tot 152 proefpersonen per leeftijdsgroep (Kort et al., 2008).
Daarnaast zijn ook extra gegevens verzameld uit bijzondere groepen: allochtone kinderen, kinderen met een ernstige spraak- en taalstoornis, kinderen met gehoorproblemen, dyslectische kinderen, kinderen met autismespectrum stoornissen (Semel et al., 2010). D’hondt et al., (2008) noemt dat er momenteel nog een afsluitend onderzoek loopt naar het taalprofiel van personen met een leerstoornis, lichamelijke of verstandelijke handicap en gehoorstoornis aan de hand van de CELF-4-NL
Van januari tot juni 2010 is door Pearson een aanvullend normeringsonderzoek uitgevoerd onder 428 Nederlandse kindeen in de leeftijd van 5-15 jaar (Semel et al, 2010).
Scoring:
De ruwe scores kunnen worden omgezet in normscores en percentielscores met bijbehorend betrouwbaarheidsinterval, daarnaast kan een leeftijdsequivalent een globale schatting geven van de vaardigheid van het kind. Aan de hand van de ruwe scores kunnen de leeftijdsequivalenten afgeleid worden. In de handleiding (Semel et al., 2010) staat beschreven dat leeftijdsequivalenten veel minder nauwkeurig zijn dan de normscores, omdat deze niet de relatieve positie van een kind aangeven in een groep van kinderen met dezelfde leeftijd. Zij raden dus af om alleen te kijken naar de leeftijdsequivalenten. Alleen de normscores of percentielscores kunnen worden gehanteerd om de scores vaneen kind met die van andere kinderen te vergelijken. Door middel van de percentielscores kan worden aangegeven waar de prestaties van de cliënt liggen op een schaal van 0 tot 100. Aan de hand van de normscores van bepaalde subtests kunnen de Kernscore en de Indexscores berekend worden.
De Kernscore geeft een beeld van de algemene taalvaardigheid en de Indexscores zijn onder verdeeld in Receptieve Taal Index, Expressieve Taal Index, Taalinhoud Index, Taalvorm Index en Werkgeheugen Index. Door de Indexscore kan een beeld worden verkregen van welke taalproblemen er bij een kind op de voorgrond treden. Door deze onderverdelingen wordt er een specifiek beeld gegeven over de aard van het taalprobleem (Semel et al., 2010).
Betrouwbaarheid:
In de handleiding wordt beschreven dat de betrouwbaarheid van de CELF-4-NL op drie manieren is beoordeeld, door de interne consistentie, de test-hertestbetrouwbaarheid en de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid.
De interne consistentie van de CELF-4-NL is berekend met de coëfficiënt Guttmans Labda2. De subtests 'Cijfers Herhalen', 'Woordassociaties', 'Snel benoemen' en 'Reeksen Opsommen' voldoen niet aan de aannames van Guttmans labda2, daarom worden voor deze subtests de test-hertestgegevens gebruikt als maat voor de betrouwbaarheid. Het merendeel van de labda's ligt boven de 0.80 (Semel et al., 2010).
De test-hertestbetrouwbaarheid van de CELF-4-NL werd nagegaan bij een groep van 132 Nederlandse kinderen. De kinderen omvatten drie leeftijdsgroepen: 5-8 jaar, 9-12 jaar en 13-15 jaar. De correlaties liggen tussen de .57 en de .891(Semel et al., 2010). De test- hertestbetrouwbaarheid is voldoende bij een coëfficiënt boven de .70.
De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de verschillende subtests werd berekend door de antwoorden op zeven subtests door twee onafhankelijke beoordelaars te laten scoren en de scores te correleren. De waarden zijn zeer bevredigend en liggen tussen .87 en .99 (Semel et al., 2010).
Validiteit:
De validiteit van de CELF-4-NL is op verschillende manieren beoordeeld. De begripsvaliditeit is beoordeeld door naar de samenhang tussen de subtests, met andere tests, schoolresultaten en verschillende onderzoeksgroepen te kijken (Semel et al., 2010). De CELF-4-NL is vergeleken met de test Wechsler Intelligence Scale for Children-III (WISC- III), de Peabody Picture Vocabulary Test – III – NL (PPVT-III-NL) en de Schlichting Test voor Taalproductie II. De samenhang van de schoolresultaten lagen tussen .56 en .73 voor taal en tussen de .48 en .79 voor woordenschat (Semel et al., 2010). Deze resultaten wijzen erop dat er een positieve samenhang is, wat wijst op een goede begripsvaliditeit.
De criteriumvaliditeit is onderzocht door de verschillen te bepalen tussen kidneren uit etnisch-culturele minderheidsgroepen en kinderen van wie de thuistaal Nederlands is, en die tussen kinderen met en zonder taalproblemen. Daarnaast is het verband onderzocht tussen CELF-4-NL scores en het opleidingsniveau van de moeder. De resultaten leveren een positieve bijdrage aan de criteriumvaliditeit (Semel et al., 2010).
Standaardisatie:
In de handleiding van de CELF-4-NL staat uitgebreid beschreven hoe het diagnostiekinstrument uitgevoerd, beoordeeld en geïnterpreteerd dient te worden. De CELF-4-NL kan worden afgenomen door logopedisten, schoolpsychologen, (ortho)pedagogen en anderen die gewend zijn om met diagnostische instrumenten te werken.
Evidentie:
EBP informatie: Scriptie_EBPinformatieTaaltesten_2009
COTAN-beoordeling 2010 1)
Uitgangspunten bij de testconstructie: |
Goed |
Kwaliteit van het testmateriaal: |
Voldoende |
Kwaliteit van de handleiding: |
Goed |
Normen: |
Voldoende 2) |
Betrouwbaarheid: |
Voldoende 3) |
Begripsvaliditeit: |
Voldoende |
Criteriumvaliditeit: |
Onvoldoende 4) |
1) Deze beoordeling betreft de subtest-, kern- en indexscores. De beoordelingen van de Pragmatieklijst en de Observatieschaal zijn op alle criteria ‘onvoldoende’ wegens het ontbreken van informatie.
2) Deze beoordeling betreft de normen voor 5- t/m 15-jarigen. De normen voor voor 16-18 jarigen worden als 'onvoldoende' beoordeeld: voor deze groep zijn gegevens verzameld, de normtabellen voor 16-18-jarigen zijn door extrapolatie tot stand gekomen.
3) De betrouwbaarheid van de subtests WC1R, ZB, CH en SB is ‘onvoldoende’. Voor de leeftijdsgroep 16-18 jaar worden geen gegevens verstrekt.
4) Geen onderzoek.
Volgens de COTAN verliezen tests tussen de 12 en 15 jaar na de vastgestelde normering hun geldigheid. Dit houdt in dat tests tot 12 jaar als goedgekeurd mogen gelden, tussen 12 en 15 jaar weliswaar als verouderd omschreven moeten worden maar alsnog als toegestaan mogen worden beschouwd. Tests ouder dan 15 jaar moeten worden gekwalificeerd als niet meer te voldoen volgens de COTAN praktijk. In een aantal gevallen kan dit tot verlegenheidsbeslissingen van de COTAN leiden, omdat er anders mogelijk geen noodzakelijke tests meer voorhanden zouden zijn (Evers et al., 2000).
Tijd van afname:
In de handleiding van het diagnostiekinstrument wordt beschreven dat de afnameduur van vier subtests voor de kernscore ongeveer 30 – 45 minuten bedraagt. Dit is afhankelijk van de leeftijd en de manier van antwoorden van de cliënt. Voor de afname van de overige subtests is de benodigde tijd afhankelijk van de gekozen subtests (Semel et al., 2010). Volgens D’hondt et al. (2008) varieert de afnametijd van één tot anderhalf uur.